Investeringsaftrek 2015

De regeling van de investeringsaftrek is bedoeld om de investeringen in bedrijfsmiddelen te bevorderen. Er zijn drie vormen van investeringsaftrek: kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA), energie-investeringsaftrek (EIA) en milieu-investeringsaftrek (MIA). De bedragen voor 2015 zijn als volgt.

Kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA)
Voor investeringen in bedrijfsmiddelen kan KIA worden genoten indien het investeringsbedrag ligt tussen € 2.300 (2014: idem) en € 309.693 (2014: € 306.931). Er geldt een minimuminvesteringsbedrag per bedrijfsmiddel van € 450.
Geen KIA wordt verleend over investeringen in onder andere woonhuizen, verhuurde roerende en onroerende zaken, personenauto’s, goodwill, concessies en vergunningen. Met ingang van 2014 komen zuinige personenauto’s niet meer in aanmerking voor KIA.

Energie-investeringsaftrek (EIA)
De tarieven van de EIA voor investeringen in energiebesparende bedrijfsmiddelen zijn niet gewijzigd. De EIA bedraagt 41,5% van het investeringsbedrag. Het maximale investeringsbedrag waarover aftrek wordt verleend bedraagt € 119 miljoen (2014: € 118 miljoen). Voor het recht op EIA moet het investeringsbedrag per bedrijfsmiddel tenminste € 2.500 (2014: idem) bedragen.

Milieu-investeringsaftrek (MIA)
De tarieven van de MIA voor investeringen in bedrijfsmiddelen die zijn aangewezen als milieu-investeringen zijn niet gewijzigd.

  • voor milieu-investeringen die behoren tot categorie I : 36%;
  • voor milieu-investeringen die behoren tot categorie II : 27%;
  • voor milieu-investeringen die behoren tot categorie III: 13,5%.

Met ingang van 2014 geldt een minimuminvesteringsbedrag per bedrijfsmiddel van € 2.500. Er geldt een maximumbedrag van € 25 miljoen waarover MIA wordt verleend.

Premies werknemersverzekeringen

Voor 2015 gelden de volgende premiepercentages voor de werknemersverzekeringen

WW-Awf 2,07%
WAO/WIA basis 5,25%
Bijdrage kinderopvang 0,50%
Whk variabel, zie beschikking
Zvw 6,95%
Idem, bijdrage werknemer (indien van toepassing) 4,85%
Idem, zeevarenden 0,00%
Ufo 0,78%

Maximum premieloon per loontijdvak

 Loontijdvak  Maximum premieloon
 Dag  € 199,90
 Week  € 999,53
 Vier weken  € 3.998,15
 Maand  € 4.331,33
 Kwartaal  € 12.994
 Jaar  € 51.976

Het aantal SV-dagen in 2015 bedraagt 261. Voor de premieberekening wordt uitgegaan van 260 dagen.

Wijzigingen arbeidsrecht

Per 1 januari 2015 zijn er belangrijke wijzigingen in het arbeidsrecht doorgevoerd. Zo is de Wet Werk en Zekerheid van kracht geworden, evenals de Wet Modernisering Regelingen voor Verlof en Arbeidstijden. Onderstaand een overzicht van de maatregelen.

Wet Werk en Zekerheid

Wijzigingen per 1 januari 2015
Deze wijzigingen zien met name op tijdelijke arbeidscontracten. Het betreft zaken als proeftijdbeding, concurrentiebeding, uitzendbeding, loondoorbetalingsverplichting en aanzegtermijn.

Proeftijd
De mogelijkheid om een proeftijd te bedingen in een arbeidscontract is vervallen voor contracten met een duur van maximaal zes maanden. Voor arbeidscontracten met een duur van zes maanden tot maximaal twee jaar geldt dat een proeftijd mag worden overeengekomen, mits deze niet langer is dan een maand. De proeftijd mag maximaal twee maanden bedragen als de arbeidsovereenkomst is aangegaan voor twee jaar of langer of voor onbepaalde tijd.

Concurrentiebeding
Een concurrentiebeding beperkt de werknemer in zijn vrije keuze voor een andere werkgever. Met ingang van 1 januari 2015 is de mogelijkheid om een concurrentiebeding op te nemen in contracten voor bepaalde tijd in beginsel vervallen. Alleen in bijzondere gevallen is een concurrentiebeding nog toegestaan.

Uitzendarbeid
De wet biedt de mogelijkheid om de overeenkomst tussen uitzendbureau en uitzendkracht van rechtswege te eindigen als de inlener geen gebruik van de diensten van de uitzendkracht meer wil maken. Die mogelijkheid geldt uitsluitend voor de eerste 26 weken waarin de uitzendkracht werkt voor het uitzendbureau. Dit uitzendbeding kan per 1 januari 2015 niet meer onbeperkt worden opgerekt. Het uitzendbeding mag maximaal 78 weken gelden.

Oproepcontracten
Een werkgever hoeft geen loon te betalen als een werknemer geen arbeid verricht. Heeft een werknemer zijn arbeid niet kunnen verrichten door een oorzaak die voor rekening van de werkgever komt, dan behoudt de werknemer wel recht op loon. Het recht op loondoorbetaling kan op grond van de wet voor de eerste zes maanden van de arbeidsovereenkomst worden uitgesloten. De mogelijkheid om de loondoorbetalingsverplichting bij cao onbeperkt uit te sluiten is vervallen per 1 januari 2015.

Aanzegtermijn
Een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd eindigt in beginsel van rechtswege door het verstrijken van deze bepaalde tijd. Behoudens andere afspraken is opzegging of aanzegging nu niet nodig. De werkgever moet tenminste één maand voor het einde van tijdelijke contracten van zes maanden of langer schriftelijk laten weten of en onder welke voorwaarden hij het dienstverband met de werknemer wil voortzetten. De werkgever die zich daar niet aan houdt, moet één bruto maandsalaris betalen.

Wijzigingen per 1 juli 2015
Met ingang van 1 juli 2015 verandert het ontslagrecht. De huidige keuzemogelijkheid tussen de rechter en het UWV vervalt dan. Ook verandert er het een en ander ten aanzien van ontslagvergoedingen. Verder wijzigt de ketenregeling voor opvolgende contracten voor bepaalde tijd op die datum.

Ketenregeling
Momenteel mogen maximaal drie opvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd met een totale duur van maximaal 36 maanden worden aangegaan. Overschrijdt de totale duur de periode van 36 maanden of wordt een vierde tijdelijk contract aangeboden, dan geldt het laatste contract als een contract voor onbepaalde tijd. Een periode van drie maanden tussen twee arbeidsovereenkomsten onderbreekt de keten. Per 1 juli 2015 bedraagt de maximale periode van opvolgende contracten nog maar 24 maanden. Er is dan sprake van opvolgende contracten als de tussenliggende tijd niet langer is dan zes maanden. Gevolg is dat veel sneller dan nu een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd ontstaat.

Ontslag via kantonrechter of UWV?
Vanaf 1 juli 2015 bepaalt de ontslaggrond of een werkgever ontslag moet vragen bij het UWV of bij de kantonrechter. De route loopt via het UWV bij ontslag om bedrijfseconomische redenen of wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. Ontslag vanwege disfunctioneren of verwijtbaar handelen van de werknemer of vanwege een verstoorde arbeidsverhouding wordt beoordeeld door de kantonrechter.

Ontslag met instemming van de werknemer
Toestemming van het UWV of ontbinding door de kantonrechter is niet nodig als de werknemer instemt met het ontslag. Dat moet blijken uit een schriftelijke verklaring van de werknemer. De werknemer heeft een bedenktijd van twee weken om zijn instemming in te trekken. Hij hoeft daarvoor geen reden op te geven. Via het sluiten van een beëindigingsovereenkomst kunnen partijen een arbeidsovereenkomst beëindigen met wederzijds goedvinden. Ook in dat geval geldt de bedenktijd voor de werknemer. De werkgever moet de werknemer er binnen twee werkdagen op wijzen dat hij twee weken bedenktijd heeft.

Ontslagvergoeding
Vanaf 1 juli 2015 moet de werkgever bij ontslag altijd een zogenaamde transitievergoeding betalen aan de werknemer als de arbeidsovereenkomst twee jaar of langer heeft bestaan. Voor de eerste tien jaar van het dienstverband bedraagt de vergoeding een derde maandsalaris per dienstjaar. Voor alle volgende dienstjaren bedraagt de vergoeding een half maandsalaris. De vergoeding bedraagt maximaal € 75.000 of een jaarsalaris als dat hoger is dan
€ 75.000.

Deze voorgeschreven vergoeding geldt niet bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden. In dat geval bepalen werkgever en werknemer in onderling overleg hoe en op welke voorwaarden de arbeidsovereenkomst eindigt.

De werkgever hoeft geen vergoeding te betalen als het ontslag het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer. Bij ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever kan de kantonrechter een aanvullende vergoeding toekennen. De rechter bepaalt de hoogte daarvan.

Opzegtermijn
De duur van de ontslagprocedure mag in mindering komen op de opzegtermijn, zolang de resterende termijn niet korter wordt dan één maand.

Modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden
De Wet Modernisering Regelingen voor Verlof en Arbeidstijden moet flexibeler gebruik van verlofmogelijkheden en het aanpassen van arbeidstijden mogelijk maken. Het gaat met name om het  opnemen van ouderschaps-, adoptie- en pleegzorgverlof en langdurend zorgverlof. De meeste maatregelen van deze wet zijn ingegaan op 1 januari 2015. De belangrijkste maatregelen zijn:

partners krijgen een onvoorwaardelijk recht op drie dagen ouderschapsverlof rond de geboorte van een kind, naast het bestaande kraamverlof van twee dagen;
het bevallingsverlof bij een langdurige ziekenhuisopname van een pasgeboren kind wordt verlengd;
het bevallingsverlof gaat over naar de vader als de moeder overlijdt bij de geboorte van het kind;
de mogelijkheden voor kort- en langdurend zorgverlof worden verruimd waardoor ook zorgverlof kan worden opgenomen voor een huisgenoot, vriend of tweedegraads familielid. Deze verruiming gaat in op 1 juli 2015;
werknemers mogen ieder jaar vragen om een andere arbeidsduur. Tot nu toe kon dat één keer per twee jaar. Ook kan verlof flexibeler worden opgenomen.

Wijzigingen inkomstenbelasting 2015

Met ingang van 1 januari 2015 zijn de volgende zaken gewijzigd in de inkomstenbelasting.

Tarieven box 1
Het tarief in de eerste schijf bedraagt 8,35% (2014: 5,15%). Het tarief in de tweede schijf bedraagt 13,85% (2014: 10,85%). De tarieven in de derde en de vierde schijf zijn gelijk gebleven. Inclusief 28,15% (2014: 31,15%) premies volksverzekeringen is het tarief in de eerste schijf 36,5% (2014: 36,25%) en in de tweede schijf 42% (2014: idem). Vanaf de derde schijf worden geen premies volksverzekeringen geheven. Het tarief inclusief premies in de tweede schijf is gelijk aan het belastingtarief in de derde schijf.

Voor mensen die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt geldt een lager percentage premies volksverzekeringen, nl. 10,25% (2014: 13,25%).
Dit komt omdat zij geen AOW-premie hoeven te betalen.

Tarieven box 2
Het reguliere tarief in box 2 bedraagt 25%. In 2014 gold voor het inkomen in box 2 tot € 250.000 een lager tarief van 22%.

Tarief box 3
Ondanks de lage rendementen op spaar- en beleggingstegoeden is het tarief in box 3 onveranderd 30% over een fictief behaald rendement van 4% (effectief tarief 1,2% van de waarde).

Heffingskortingen
De maximale algemene heffingskorting bedraagt € 2.203 (2014: € 2.103). Vanaf een inkomen van € 19.822 (2014: €  19.645) daalt de algemene heffingskorting met 2,32% (2014: 2%), maar niet verder dan tot € 1.342 (2014: € 1.366). Voor mensen die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt daalt de algemene heffingskorting tot € 685 (2014: € 693).

De maximale arbeidskorting bedraagt € 2.220 (2014: € 2.097). Vanaf een inkomen van € 49.770 (2014: €  40.721) daalt de arbeidskorting met 4% (2014: idem), maar niet verder dan tot € 184 (2014: € 367). Voor mensen die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt daalt de arbeidskorting tot € 94 (2014: € 186).

De maximale werkbonus bedraagt € 1.119 (2014: € 1.119). De minimale leeftijd voor de werkbonus is verhoogd van 60 naar 61 jaar.

De inkomensafhankelijke combinatiekorting bedraagt minimaal € 1.033 (2014: € 1.024) en loopt vanaf een arbeidsinkomen van € 4.857 (2014: € 4.814) met 4% op tot maximaal € 2.152 (2014: € 2.133).

De tijdelijke heffingskorting voor VUT en prepensioen bedraagt 0,33% (2014: 0,67%) van deze uitkeringen, met een maximum van € 61 (2014: € 121).

De levensloopverlofkorting is maximaal € 207 (2014: € 205) per jaar waarin bedragen zijn gestort in de levensloopregeling.

De ouderschapsverlofkorting en de alleenstaande-ouderkorting zijn vervallen. In 2014 bedroegen deze resp.  € 4,29 per verlofuur en € 947 (€ 481 voor AOW-gerechtigde alleenstaande ouders).

Eigen woning
Het eigenwoningforfait voor woningen met een WOZ-waarde tussen € 75.000 en € 1.050.000 (2014: € 1.040.000) bedraagt 0,75% (2014: 0,7%) van de waarde. Het verhoogde eigenwoningforfait voor het deel van de WOZ-waarde boven € 1.050.000 (2014: € 1.040.000) bedraagt 2,05% (2014: 1,8%). Aftrek van betaalde hypotheekrente in de vierde tariefschijf gaat tegen 51% (2014: 51,5%) in plaats van tegen het tabeltarief van 52%.

De rente in een uitkering uit een kapitaalverzekering eigen woning is onbelast als de uitkering niet meer bedraagt dan € 36.600 (2014: € 36.300) bij tenminste 15 jaar premiebetaling en niet meer dan € 161.500 (2014: € 160.000) bij 20 jaar of meer premiebetaling. Met ingang van 1 januari 2013 is de vrijstelling voor de kapitaalverzekering eigen woning voor nieuwe gevallen vervallen.

De maximale vrijstelling voor kamerverhuur bedraagt in 2015 € 4.954 (2014: € 4.748).

Levensonderhoud kinderen
De forfaitaire aftrek voor bijdragen in het levensonderhoud van kinderen is afgeschaft per 1 januari 2015.

Lijfrentepremie
Betaalde premies voor lijfrenteverzekeringen zijn onder voorwaarden aftrekbaar. Voor iemand die de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt bedraagt de aftrekbare premie (jaarruimte) 13,8% (2014: 15,5%) van de premiegrondslag, met een maximum van € 12.153 (2014: € 25.181). De jaarruimte wordt verminderd met de opbouw van pensioenaanspraken en dotaties aan de oudedagsreserve.
Wie in de voorgaande 7 jaar de jaarruimte niet (geheel) heeft benut kan gebruik maken van een aanvullende aftrek. Deze reserveringsruimte bedraagt 17% (2014: idem) van de premiegrondslag in het jaar van aftrek. Er geldt een maximum van € 7.052 (2014: € 6.989). Voor wie aan het begin van het kalenderjaar maximaal 10 jaar jonger is dan de AOW-gerechtigde leeftijd wordt dit maximum verhoogd tot € 13.927 (2014: € 13.802).

De premiegrondslag is het totaal van de winst uit onderneming, het resultaat uit werkzaamheden en het inkomen uit arbeid in het vorige jaar, met een maximum van  € 100.000 en verminderd met de (AOW) franchise ter grootte van € 11.936 (2014: € 11.829). Voor het jaar 2014 gold een maximale premiegrondslag van € 162.457.

Voor tijdelijke oudedagslijfrenten is het maximale bedrag van de jaaruitkering € 21.142 (2014: € 20.953). Premies voor tijdelijke oudedagslijfrenten zijn alleen aftrekbaar als de uitkeringen niet eerder ingaan dan in het jaar waarin men de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt.

Wijzigingen loonbelasting

Per 1 januari 2015 zijn de volgende zaken gewijzigd in de loonbelasting.

80%-regeling voor afkoop levenslooptegoed
In 2013 konden deelnemers aan de levensloopregeling het levenslooptegoed volledig opnemen, waarbij over slechts 80% van het levenslooptegoed op 31 december 2011 loonheffingen werden ingehouden. Wie in 2013 geen gebruik heeft gemaakt van deze regeling, krijgt in 2015 een herkansing. Bij volledige opname hoeft slechts over 80% van het levenslooptegoed op 31 december 2013 (inclusief rendement) loonheffingen ingehouden te worden. Uiteraard kan de werknemer daarna geen gebruik meer maken van het overgangsrecht.

Gebruikelijk loon
Het gebruikelijk loon, dat is het salaris dat een werknemer met een aanmerkelijk belang tenminste moet verdienen, is vastgesteld op het hoogste van de volgende bedragen:

  • 75% van het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking;
  • het loon van de meestverdienende werknemer van de werkgever of van een verbonden lichaam;
  • € 44.000.

De regeling geldt bijvoorbeeld voor de dga. In de gebruikelijkloonregeling is het volgende veranderd:

  • de doelmatigheidsmarge is gedaald van 30% naar 25%. De afwijking van het loon van de dga ten opzichte van het voor hem geldende gebruikelijk loon is daardoor kleiner;
  • het begrip “meest vergelijkbare dienstbetrekking” vervangt het begrip “soortgelijke dienstbetrekking”. Daardoor zijn ook vergelijkingen mogelijk met werknemers die niet hetzelfde werk doen.

Werkkostenregeling
Met ingang van 2015 is de werkkostenregeling verplicht en de mogelijkheid om de oude regeling voor vergoedingen en verstrekkingen toe te passen vervallen. De vrije ruimte voor onbelaste vergoedingen en verstrekkingen aan werknemers bedraagt 1,2% (2014: 1,5%) van de fiscale loonsom. Voor een maaltijd in een bedrijfskantine geldt als normbedrag € 3,20 (2014: € 3,15) per maaltijd. Voor huisvesting en inwoning geldt als normbedrag € 5,40
(2014: € 5,35)  per dag.

Belangrijke wijzigingen in de werkkostenregeling zijn:

  1. invoering noodzakelijkheidscriterium;
  2. wijziging afrekensystematiek;
  3. invoering concernregeling;
  4. invoering gerichte vrijstelling voor producten uit eigen bedrijf.

1. Noodzakelijkheidscriterium
Het noodzakelijkheidscriterium houdt in dat een werkgever bepaalde voorzieningen, die hij voor de bedrijfsvoering noodzakelijk acht, aan de werknemer kan vergoeden of verstrekken zonder fiscaal rekening te hoeven houden met een privévoordeel van de werknemer. Het noodzakelijkheidscriterium geldt alleen voor gereedschappen, computers, mobiele communicatiemiddelen en dergelijke apparatuur.

2. Afrekensystematiek
De werkgever hoeft met ingang van 2015 niet meer per tijdvak te controleren of de vrije ruimte wordt overschreden. Na afloop van het kalenderjaar kan de werkgever voor alle vergoedingen en verstrekkingen uit dat jaar in één keer toetsen of de vrije ruimte wordt overschreden en de eventueel verschuldigde belasting op de aangifte over het eerste tijdvak van het volgende kalenderjaar afdragen. Desgewenst kan een werkgever de loonbelasting al eerder in gedeelten afdragen.

3. Concernregeling
Door de invoering van de concernregeling is het mogelijk om op concernniveau de vrije ruimte vast te stellen en te toetsen. Daarvoor geldt als voorwaarde dat de moedermaatschappij voor 95% of meer eigenaar is van de (klein)dochtermaatschappij(en) gedurende het hele kalenderjaar.

4. Gerichte vrijstelling
Aan de bestaande gerichte vrijstellingen is toegevoegd het verlenen van korting op goederen uit eigen bedrijf, voor zover de korting niet meer bedraagt dan 20% en het totaal bedrag aan korting per werknemer per jaar niet meer dan € 500.

Bijtellingspercentages privégebruik auto 2015

Alle brandstoffen
Bijtelling in % Uitstoot CO2 in g/km
 4  0
 7  1-50
 14  51-82
 20  83-110
 25  >110

N.B. Deze percentages en uitstootgrenzen gelden voor auto’s die in 2015 worden aangeschaft of te naam gesteld.